boots
- boots
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘laarzen’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- enk: verkorting van bootsman
- mv: boot met de uitgang -s [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boots | bootsen |
verkleinwoord | - | - |
de boots m
- (scheepvaart) benaming voor verschillende functies waarin leiding wordt gegeven aan een deel van de bemanning van een schip
de boots mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boot (schoeisel)
vervoeging van |
---|
bootsen |
boots
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bootsen
- Ik boots.
- gebiedende wijs van bootsen
- Boots!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bootsen
- Boots je?
- Het woord boots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boots" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "boots" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boots op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: boots (VS) (hulp, bestand)
boots mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boot