• boot·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bootsen
bootste
gebootst
zwak -t volledig

bootsen

  1. (verouderd) uit zacht materiaal vormgeven in drie dimensies, plastisch vormen

de bootsenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boots
78 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]