1. Een vrouwelijke boottrekker.
2. Een blauwe Plymouth als boottrekker.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boot·trek·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boottrekker boottrekkers
verkleinwoord boottrekkertje boottrekkertjes

Zelfstandig naamwoord

de boottrekkerm

  1. (beroep) (verkeer) (geschiedenis) persoon die een boot voorttrekt langs een rivier of kanaal
    • Een ander beeld van den arbeid "De Boottrekker", de slaaf die in alle weer, als een gedaagd lastdier de zware schuit voort trekt. Het lichaam voorovergebogen trekt hij, trekt en trekt tot aan de volgende wisselplaats waar hij den borstriem losmaakt en de jaaglijn overgeeft aan een andere sleeper, (…). [1]
  2. (verkeer) auto die wordt gebruikt om een aanhanger met een klein vaartuig voort te bewegen
    • Als caravan- en boottrekker, of met een paardetrailer aan de haak, kan deze Audi 80 ook het nodige aan. [2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen