• er·voor
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     voor  
 persoonlijk     ervoor  
aanwijz.   nabij     hiervoor  
  veraf     daarvoor  
  vragend/betrekk.     waarvoor  

(scheidbaar)
ervoor

  1. persoonlijk: vervangt *voor+het, *voor+ze
    1. voor het doel, vanwege de reden
      • Je moet het ervoor overhebben. 
      • Hij is ervoor beloond. 
    2. voor deze tijd
       Dit alles betekende ook dat ik mijn gezin lange tijd niet zou zien. Gelukkig had mijn vrouw daar geen probleem mee omdat ze zelf kort ervoor een lange wandeling naar Santiago de Compostela had gemaakt.[1]
      • Sinds 1813 is Nederland een koninkrijk. Ervoor was het een republiek 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be