ervoor
- er·voor
- samenstelling van er en voor
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | voor | |
persoonlijk | ervoor | |
aanwijz. | nabij | hiervoor |
veraf | daarvoor | |
vragend/betrekk. | waarvoor |
(scheidbaar)
ervoor
- persoonlijk: vervangt *voor+het, *voor+ze
- voor het doel, vanwege de reden
- Je moet het ervoor overhebben.
- Hij is ervoor beloond.
- voor deze tijd
- ▸ Dit alles betekende ook dat ik mijn gezin lange tijd niet zou zien. Gelukkig had mijn vrouw daar geen probleem mee omdat ze zelf kort ervoor een lange wandeling naar Santiago de Compostela had gemaakt.[1]
- Sinds 1813 is Nederland een koninkrijk. Ervoor was het een republiek
- ▸ Dit alles betekende ook dat ik mijn gezin lange tijd niet zou zien. Gelukkig had mijn vrouw daar geen probleem mee omdat ze zelf kort ervoor een lange wandeling naar Santiago de Compostela had gemaakt.[1]
- voor het doel, vanwege de reden
- Het woord ervoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ervoor" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be