• daar·voor
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     voor  
 persoonlijk     ervoor  
aanwijz.   nabij     hiervoor  
  veraf     daarvoor  
  vragend/betrekk.     waarvoor  

(scheidbaar)
daarvoor

  1. aanwijzend veraf: voor + dat, voor + die
    1. voor dit doel, voor deze reden
      Daarvoor krijgt hij gevangenisstraf.
       Wellicht was leeghoofd een meer waarheidsgetrouwe term. Maar ze wilde haar niet zo typeren, daarvoor was ze gewoonweg een te aardig mens.[1]
    2. voor deze tijd
      Sinds 1813 is Nederland een koninkrijk. Daarvoor was het een republiek.
       De week daarvoor zijn drie jongens gered uit de zee bij Callantsoog.[2]
97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2.   Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be