daarvoor
- daar·voor
- samenstelling van daar en voor
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | voor | |
persoonlijk | ervoor | |
aanwijz. | nabij | hiervoor |
veraf | daarvoor | |
vragend/betrekk. | waarvoor |
(scheidbaar)
daarvoor
- aanwijzend veraf: voor + dat, voor + die
- voor dit doel, voor deze reden
- Daarvoor krijgt hij gevangenisstraf.
- ▸ Wellicht was leeghoofd een meer waarheidsgetrouwe term. Maar ze wilde haar niet zo typeren, daarvoor was ze gewoonweg een te aardig mens.[1]
- voor deze tijd
- Sinds 1813 is Nederland een koninkrijk. Daarvoor was het een republiek.
- ▸ De week daarvoor zijn drie jongens gered uit de zee bij Callantsoog.[2]
- ▸ Hoewel er minder van wordt ingeleverd, heeft kleding een aandeel van 27 procent in de omzet van de kringloopwinkels. Dat is iets minder dan het jaar daarvoor.[3]
- Het woord daarvoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "daarvoor" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron “Dit moet je weten over een mui, een plek die je de zee in kan sleuren”, NOS-stories
- ↑ Weblink bron “Minder kleding bij de kringloop door slechte kwaliteit fast fashion” (15-10-2024), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be