papegaaienbek
  • pa·pe·gaai·en·bek
enkelvoud meervoud
naamwoord papegaaienbek papegaaienbekken
verkleinwoord papegaaienbekje papegaaienbekjes

de papegaaienbekm

  1. (zoötomie) kromme, scherpe snavel van een papegaai
  2. (gereedschap) tang in de vorm van de snavel van een papegaai
     Kamphuis Sloopwerken uit Reutum maakt korte metten met het onderkomen van de voormalige protestants-christelijke basisschool. Ook deze dinsdag neemt een zogenoemde ‘vergruizer’ - een kraanmachine met ‘papegaaienbek’ - flinke happen uit de school, waar steeds minder van overblijft.[2]
     Hoe dat komt, weet Verborg wel. „Er is geen aandacht voor. Op de lts en het mbo leren leerlingen niet meer wat een papegaaienbek, duivejager of kraalojief is. Hun leraren weten het ook niet.[3]
[1] termen uit de ornithologie:
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Basisschool in Tubbergen tegen de vlakte in... 3, 2, 1 seconde(n)” (11-06-2019), Tubantia
  3.   Weblink bron “Ambachten mogen niet verloren gaan” (16 november 2018), Reformatorisch Dagblad