• pa·pe·gaai
enkelvoud meervoud
naamwoord papegaai papegaaien
verkleinwoord papegaaitje papegaaitjes

depapegaaim

  1. (papegaaiachtigen) benaming voor vogels uit de orde Psittaciformes op Wikispecies, vaak met een bont verenkleed en het vermogen de menselijke stem na te bootsen
    • Wij hebben sinds kort een papegaai thuis. 
  2. (figuurlijk) (pejoratief) iemand die andere mensen napraat, zonder een eigen opvatting te ontwikkelen
     Dus, ben jij een intellectueel, op zoek naar wijsheid? Of ben je een hogeropgeleide papegaai?[3]
  3. (medisch) stalen, driehoekige steun boven een bed, waaraan een patiënt zich kan optrekken
    • Wij hebben sinds kort een papegaai thuis, want mijn opa is bedlegerig. 
vervoeging van
papegaaien

papegaai

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van papegaaien
    • Ik papegaai. 
  2. gebiedende wijs van papegaaien
    • Papegaai! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van papegaaien
    • Papegaai je? 
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]