Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trek·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trekvogel trekvogels
verkleinwoord trekvogeltje trekvogeltjes

Zelfstandig naamwoord

de trekvogelm

  1. (dierkunde) vogel die 's winters een andere verblijfplaats kiest dan in de broedtijd
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
[1] termen uit de ornithologie:
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be