trek
- trek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trek | trekken |
verkleinwoord | trekje | trekjes |
de trek m
- iets dat iemand karakteriseert
- Dat is echt een trekje van die familie
- ▸ Hebt u het portret gezien boven de haard? U herkent zonder twijfel de markante en nobele trekken van Niccoló Paganini. Ik zal de eerste zijn om uw gelijk te beamen wanneer u zegt dat het in schilderkundig opzicht geen meesterwerk betreft. Het is gemaakt door een brave, mindere meester, die er zelfs in zijn tijd niet om bekendstond dat hij zijn tijd vooruit was.[2]
- (biologie) de reis die een soort afhankelijk van de seizoenen aflegt (migratie, trektocht)
- De trek is nog niet begonnen.
- (voeding) verlangen naar eten, (lichte) honger
- Wanneer gaan we eten? Ik heb behoorlijke trek.
- verlangen naar iets in het algemeen, lust [2], zin [2]
- ▸ Ik had 100 kilometer over de weg kunnen omlopen, maar dan zou ik door een gevaarlijke drugsbuurt lopen en daar had ik geen trek in.[3]
- tocht [2], trektocht
- luchtstroom
- [1] gelaatstrek, karaktertrek, tic, zenuwtrek
|
- Iemand een trek spelen
Stoett-2289 [4]
1. iets dat iemand karakteriseert
vervoeging van |
---|
trekken |
trek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trekken
- Ik trek.
- gebiedende wijs van trekken
- Trek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trekken
- Trek je?
- Het woord trek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ trek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- (Mogelijk via het Afrikaans) van Nederlands trekken [3][1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
trek | treks |
trek
- trek [2, 4], trektocht
- reisetappe
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to trek |
he/she/it | treks |
verleden tijd | trekked |
voltooid deelwoord |
trekked |
onvoltooid deelwoord |
trekking |
gebiedende wijs | trek |
trek
- onovergankelijk een trektocht maken, trekken [3]
- overgankelijk (een wagen, kar e.d.) trekken
- [1] hike