• broed·sei·zoen
enkelvoud meervoud
naamwoord broedseizoen broedseizoenen
verkleinwoord

het broedseizoeno

  1. (dierkunde) deel van het jaar dat vogels hun eieren uitbroeden
     "Wij vinden het heel belangrijk dat dit bos niet gekapt wordt door VDL Nedcar", zegt Paula Wielders van actiegroep Red het Sterrebos. Van de tientallen actievoerders die aanvankelijk in de bomen verbleven zijn er nu nog drie over. De actievoerders zijn van plan om tot 1 maart in het bos te blijven. Dan begint het broedseizoen waardoor de kap op z'n minst een paar maanden vertraging oploopt.[2]
     Dit is de zestiende editie van Beleef de Lente, waar het paar- en broedseizoen van verschillende vogels online gevolgd kan worden. Vorig jaar keken 1,7 miljoen mensen mee naar het wel en wee van de verschillende vogels. Volgens Vogelbescherming Nederland keek een groot deel van die mensen iedere dag.[3]
termen uit de ornithologie:
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Personeel VDL achter uitbreiding vestiging, nog drie actievoerders in Sterrebos” (1 februari 2022), NOS
  3.   Weblink bron “Kijken naar duttende kerkuilen: de webcams van Vogelbescherming staan weer aan” (Dinsdag 1 maart 2022, 12:52), NOS