Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·trek·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwtrekker sneeuwtrekkers
verkleinwoord sneeuwtrekkertje sneeuwtrekkertjes

Zelfstandig naamwoord

de sneeuwtrekkerm

  1. (verkeer) voertuig, gewoonlijk een tractor, die speciaal is uitgerust om sneeuw te ruimen
    • We hebben op wintersport een ritje op een sneeuwtrekker gemaakt. 
     De keuken is niet meer te bereiken: slechts eenmaal per dag slaagt men erin om de barakken met een sneeuwtrekker van proviand te voorzien.[1]
  2. (dierkunde) vogel die begint te trekken bij sneeuwval
    • De appelvink is een bekende sneeuwtrekker. 
     Momenteel zien we de typische sneeuwtrekkers binnenkomen. Dit zijn vogels die op de vlucht slaan voor koude en sneeuw en dan in groten getale 'op de been' zijn en daardoor in de problemen geraken.[2]
Verwante begrippen
[2] termen uit de ornithologie:

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    J.G. Veenhof
    Gevangenen in de taiga in: Eilanden-nieuws., jrg. 77 nr. 7377 (1 februari 2005), p. 5 kol. 2
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Eerste koudeslachtoffers...” (februari 2021) op natuurhulpcentrum.be