• ei·vor·mig
  • afgeleid van ei met het achtervoegsel -vormig
  • afgeleid van eivorm met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eivormig eivormiger eivormigst
verbogen eivormige eivormigere eivormigste
partitief eivormigs eivormigers -

eivormig [1]

  1. met de vorm van een ei
    • Een eivormig gewricht zit tussen het vingerkootje en het middenhandsbeentje. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]