Nederlands

 
15 = eischaal
Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·schaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eischaal eischalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de eischaalv / m

  1. (zoötomie) de harde buitenkant van een ei
     Vul de eischaaltjes met dit mengsel, strooi er de kaas over en leg er vlokjes boter op en zet 10 minuten onder een hete grill. Wat zeg je? Jaren ’50? Klopt. Lekker, hè! Met ouderwetse waardes als: het gezin aan tafel en je best doen uit wat heel gewoons wat lekkers te maken.[1]
     In aquaria is er geen sprake van slijtage door zeebodem of slakkenslijm, waardoor de eischaal te dik is voor het jong om door te breken. Het ei wordt daarom met de hand open gepeld als de haaitjes volgroeid zijn.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Poolse warme eieren” (24 jul. 2014), De Telegraaf
  2.   Weblink bron “Artis verwelkomt zeven stierkophaaien” (4 november 2010), Het Parool
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be