Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eileider eileiders
verkleinwoord eileidertje eileidertjes

Zelfstandig naamwoord

de eileiderm

  1. (anatomie) deel van de geslachtsorganen van de vrouw
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
 
1  eileider  · 2  eileiderfranje  · 3  blaas  · 4 schaambeen  · 5  g-plek  · 6  urinebuis  · 7  clitoris  · 8  voorhof  · 9  binnenste schaamlippen  · 10  buitenste schaamlippen  · 11  eierstok  · 12  dikke darm  · 13  baarmoeder  · 14  schedegewelf  · 15  baarmoederhals  · 16  endeldarm  · 17  vagina  · 18  anus  · 19  klier van Bartholin 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be