schaambeen
- Geluid: schaambeen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxamben / (2 lettergrepen)
- schaam·been
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaambeen | schaambeenderen schaambenen |
verkleinwoord |
het schaambeen o
- (anatomie) deel van het skelet dat het voorste deel van het heupbeen vormt
- De Duitser miste vorig jaar het EK in Frankrijk door een blessure aan zijn schaambeen. Reus moest ook het WK 2014 in Brazilië, dat werd gewonnen door Duitsland, missen door een enkelblessure.[3]
- Finnbogason speelde sinds september niet meer in een officiële wedstrijd, wegens een ontsteking aan het schaambeen. Een week geleden deed hij wel weer mee in een oefenwedstrijd tegen Fürth (1-1), waarin hij meteen scoorde.[4]
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
- Het woord schaambeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schaambeen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ schaambeen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 10 jun. 2017
- ↑ de Telegraaf 30 mrt. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be