baarmoeder
- Geluid: baarmoeder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbarmudər / (3 lettergrepen)
- baar·moe·der
- van Middelnederlands baermoeder, op te vatten als samenstelling van baar ww en moeder zn , in de betekenis van ‘uterus’ aangetroffen vanaf 1351 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baarmoeder | baarmoeders |
verkleinwoord | baarmoedertje | baarmoedertjes |
- (medisch), (anatomie) voortplantingsorgaan van vrouwen waarin de vrucht zich ontwikkelt
- Een embryo bevindt zich in de baarmoeder.
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
1. voortplantingsorgaan van vrouwen waarin de vrucht zich ontwikkelt
- Het woord baarmoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baarmoeder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ baarmoeder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be