Tre.
Drie.


tre

  1. drie


Telwoord (dan)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 106
3 13 30 109
4 14 40 1012
5 15 50 1015
6 16 60 1018
7 17 70 1021
8 18 80 1024
9 19 90 1027

tre

  1. drie


       
0 0 0 3
tre,
op een abacus


Telwoord (Italiaans)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
106 109 1012 1015 1018 1021 1024 1027 1030 1033
1036 1039 1042 1045 1048 1051 1054 1057 1060 1063
1066 1069 1072 1075 1099 10100 10120 10303 103003
  • tre

tre

  1. drie, het getal 3
  • Als laatste deel van samenstellingen krijgt het woord een accent: ventitré (23).


Naar frequentie 155
Telwoord (nor)
0
1
1
11 10 100 103
2 12 20
20
200 106
3 13 30
30
300 109
4 14 40
40
400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7
7
17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027
  • tre
  • Hoofdtelwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woordd þrír.
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woordd tré.

tre

  1. drie
 
Et tre.
Een boom.

tre o

  1. (plantkunde) boom
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tre     treet     tre
trær  
  trea
trærne  
genitief   tres     treets     tres
trærs  
  treas
trærnes  
  1. «En person omkom etter å ha krasjet i et tre
    Een persoon kwam om na botsing met een boom.


Telwoord (nno)
0
1
1
1
11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027
  • tre

tre

  1. drie
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tre     treet     tre     trea  

tre o

  1. (plantkunde) boom


Telwoord (swe)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

tre

  1. drie