abacus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aba·cus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘telraam’ voor het eerst aangetroffen in 1515 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abacus | abaci abacussen |
verkleinwoord | abacusje | abacusjes |
Zelfstandig naamwoord
abacus m
- (wiskunde) raam met staven waarop balletjes kunnen schuiven om kinderen te leren rekenen
- (bouwkunde) dekplaat van een kapiteel
Synoniemen
Vertalingen
1. raam met staven
2. dekplaat van een kapiteel
Gangbaarheid
- Het woord abacus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "abacus" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
abacus | abaci abacuses |
Zelfstandig naamwoord
abacus
Latijn
Zelfstandig naamwoord
abacus m
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | abacus | abacī |
genitief | abacī | abacōrum |
datief | abacō | abacīs |
accusatief | abacum | abacōs |
vocatief | abace | abacī |
ablatief | abacō | abacīs |