• staaf
  • In de betekenis van ‘stang’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord staaf staven
verkleinwoord staafje staafjes
vervoeging van
staven

staaf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staven
    • Ik staaf. 
  2. gebiedende wijs van staven
    • Staaf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staven
    • Staaf je? 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  • IPA: /staːf/ (Etsbergs)

staaf v

  1. staaf