• sta·ven
  • In de betekenis van ‘bevestigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1661 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
staven
staafde
gestaafd
zwak -d volledig

staven

  1. overgankelijk aantonen, bevestigen, ondersteunen
    • Hij kan zijn bewering met cijfers staven. 
  • iets met bewijzen staven

de stavenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord staaf
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord staf
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


staven

  1. water