stang
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stang | stangen |
verkleinwoord | stangetje | stangetjes |
Zelfstandig naamwoord
- meestal metalen voorwerp in de vorm van een lange stijve cilinder
- Deze stang verbindt de aanhanger met de trekker.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. meestal metalen voorwerp in de vorm van een lange stijve cilinder
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stangen |
stang
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stangen
- Ik stang.
- gebiedende wijs van stangen
- Stang!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stangen
- Stang je?
Gangbaarheid
- Het woord stang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stang" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "stang" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stang op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Werkwoord
stang
- verleden tijd van sting