0000
nul,
op een abacus
Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
10661069107210751099101001012010303103003
  • nul

nul

  1. 0, één minder dan één
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen nul euro zevenendertig cent. 
      • We roeien onszelf uit door het geboortecijfer tot nul terug te brengen, en de vergrijzing zijn werk te laten doen. [3]
     Na zoveel drank had ik rust nodig en ik besloot een zero te nemen, dat wil zeggen nul kilometers lopen en een hele dag bijkomen.[4]
    1. om de plaats nog voor het eigenlijke begin van een volgorde aan te geven
      • In de scheepvaart bestaat "regel nul", die niet in wetjes te vinden is. Dat gaat over goed zeemanschap, rekening houden met je mede-schippers. [5]
  • Beneden nul
Met negatieve waarde
  • De jaren nul
Het eerste decennium van een eeuw
  • Delen door nul is flauwekul
(wiskunde) Men kan geen enkel getal door 0 delen
  • Met de blik op oneindig en het verstand op nul
voortgaand zonder bezinning op de vraag of dat nog zinvol is
  • Onder nul
(meteorologie) Lager dan het vriespunt
  • Tot nul reduceren
Zo ver verminderen dat er niets van over is
  • Uit/Van het jaar nul
Heel primitief, niet adequaat
  • Van nul [af aan]/ Vanaf nul beginnen
Met niets beginnen
  • Van nul en gener[lei] waarde
waardeloos, zonder zinvolle werking e.d.

denulv/m

  1. niks, de afwezigheid van iets
    • Half wakker grabbel ik naast mijn bed, stoot mijn telefoon eronder, strek me en heb beet. Met mijn ochtendstem rochel ik mijn naam. Reactie: nul. De beller aarzelt even en hangt op. [6]
  2. (scheldwoord) iemand die nergens goed in of voor is
    • Beledigingen als 'U kletst uit uw nek' of 'U bent een grote nul' zijn niet alleen usance, ze worden niet eens meer gecorrigeerd door de voorzitter. [7]
     Te midden van de c-junioren van Vasa Real was ik misschien hartstikke goed, maar hier was ik een nul.[8]
  3. (wiskunde) het cijfer nul
    • De hoofdletter O wordt gemakkelijk verward met een nul. 
  4. (sport) toestand waarbij de tegenstander in een wedstrijd nog geen doelpunt heeft kunnen maken
    • Dankzij goed werk van de keeper wist de ploeg de eerste helft de nul te houden. 
  • [3]: Een nul in het cijfer zijn
Onbelangrijk zijn
  • [3]: Met een nulletje of twee
(sport) met een geschatte eindstand van 2-0
  • [1]: Nul komma nul
Helemaal niets
  • [1]: Nul op het rekest krijgen
Een verzoek niet ingewilligd zien worden
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]

nul

  1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

nul

  1. nul; niks; de afwezigheid van iets
Telwoord (dan)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 106
3 13 30 109
4 14 40 1012
5 15 50 1015
6 16 60 1018
7 17 70 1021
8 18 80 1024
9 19 90 1027

nul

  1. nul
    Telwoord (epo)
    0
    1 11 10 100 103
    2 12 20 200 106
    3 13 30 300 109
    4 14 40 400 1012
    5 15 50 500 1015
    6 16 60 600 1018
    7 17 70 700 1021
    8 18 80 800 1024
    9 19 90 900 1027

    nul

    1. nul
    • nul
    • Afgeleid van het Latijnse nullus

    nul

    1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

    nul

    1. nul; niks; de afwezigheid van iets
    • nul

    nul

    1. genitief meervoud van nula
    • nul

    nul

    1. nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0

    nul

    1. nul; niks; de afwezigheid van iets
    • nul

    nul

    1. (Münsterlands) nul; getal, één minder dan één, in Arabische cijfers 0