Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: ELF
0011
elf,
op een abacus


Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
10661069107210751099101001012010303103003
  • elf

[A] elf

  1. 11, het getal tussen tien en twaalf
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • Een strafschop wordt genomen op elf meter van het doel. 
      • De totale kosten bedragen elf euro en zevenendertig cent. 
       Vanaf 1971 was hij elf jaar landelijk politicus, waarvan negen jaar als leider van D66. Als het vleesgeworden redelijk alternatief gaf hij de partij na het vertrek van de flamboyante oprichter Hans van Mierlo een nieuw gezicht.[6]
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • In Amerika verwijst "9/11" naar de aanslagen van elf september 2001. 
      • Het juiste antwoord op opgave elf is "42". 
       Rond elf uur hield ik het niet meer en nam één hap van mijn Snicker. Ik kauwde zorgvuldig om optimaal te genieten van de nougat, pinda’s, karamel en melkchocolade.[7]
       Ook kinderen tot elf jaar belanden regelmatig in het ziekenhuis. "Zij beginnen net met fietsen", zegt Baden. "Ze zijn de vaardigheid nog aan het leren, en hebben nog minder zicht op de gevaren van het verkeer."[8]

bijvoeglijk naamwoord samengesteld met "elf" ht

bijwoord

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "elf" ht als linkerdeel

hooftelwoorden samengesteld met "elf" ht als rechterdeel

[A]deelfv/m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 11 is aangeduid
    • Het is weer de elf die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
    • Haar twaalfde verjaardag was een belangrijk moment, want haar leven werd heel anders toen ze de elf eenmaal voorbij was. 

[A] deelfmv

  1. groep van 11 eenheden
    • De elf zijn natuurlijk blij, maar de vijf die als reserve op de bank belanden zijn teleurgesteld. 
enkelvoud meervoud
naamwoord elf elfen
verkleinwoord elfje elfjes

[B]deelfv/m

  1. mythologisch wezen dat meestal over bovennatuurlijke krachten beschikt,
  2. vriendelijke natuurgeest, meestal in de gedaante van een meisje met vleugels
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[9]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. elf op website: Etymologiebank.nl
  3. 1 2 "elf" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. elf op website: Etymologiebank.nl
  6. Bronlink geraadpleegd op 16 mei 2025 Weblink bron
    Dik Verkuil
    “Het vertrouwen van Jan Terlouw was zijn kracht en zijn zwakte” (16 mei 2025), NOS
  7. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  8. Bronlink geraadpleegd op 16 april 2025 Weblink bron
    Noor de Kort
    “Nederlanders willen geen fietshelm, maar dat gaat misschien veranderen” (16 april 2025), NOS
  9. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

elf

  1. elf; geheel getal groter dan tien en kleiner dan twaalf: in Arabische cijfers 11, in Romeinse cijfers XI
Telwoord (afr)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400
5 15 50 500
6 16 60 600
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900
  • Afgeleid van het Nederlandse elf

elf

  1. elf; geheel getal groter dan tien en kleiner dan twaalf: in Arabische cijfers 11, in Romeinse cijfers XI

elf

  1. (mythologie) elf

elf

  1. elf; geheel getal groter dan tien en kleiner dan twaalf: in Arabische cijfers 11, in Romeinse cijfers XI
  • elf
  • Afgeleid van het Middelnederduitse elvene

elf

  1. elf; geheel getal groter dan tien en kleiner dan twaalf: in Arabische cijfers 11, in Romeinse cijfers XI

elf

  1. (Zuidwestfaals) elf; geheel getal groter dan tien en kleiner dan twaalf: in Arabische cijfers 11, in Romeinse cijfers XI