elfje
- elf·je
- afgeleid van elf zn met het achtervoegsel -je
- [2] gedeeltelijke leenvertaling van Engels fairywren "elfjeswinterkoning"
het elfje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord elf
- ▸ Met haar grote ogen, korte bruine haar en ranke figuurtje werd ze met een elfje, een hert en Audrey Hepburn vergeleken.[1]
- dim. tant. (zangvogels) benaming voor vogels uit de familie Maluridae met 28 soorten die leven op het Australische continent
- Een elfje kiest een vaste metgezel voor het leven, maar heeft wel avontuurtjes.
- ▸ Elk mannetje kreeg vier geluiden te horen: de zang van een ‘medebewoner’ (dus een elfje dat hetzelfde territorium had), de zang van een buurelfje (met een aangrenzend maar niet overlappend territorium), de zang van een onbekend elfje (van minstens vijf territoria verderop) en de zang van een roodkapvliegenvanger (een niet-gerelateerde soort).[2]
- Het woord elfje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Bianca Stigter“Een hert, of een elfje” (17 mei 2006) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gemma Venhuizen“Australische buurvogeltjes van verwante soorten blijken elkaars bondgenoten” (22 mei 2018) op nrc.nl