0022
tweeëntwintig,
op een abacus


Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
10661069107210751099101001012010303103003
  • tweeën·twin·tig, twee·en·twin·tig

tweeëntwintig

  1. "22", het getal tussen eenentwintig en drieëntwintig, twintig plus twee
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweeëntwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een leeftijd aan te geven
      • Nu staat hij bij het lichaam van de kleine Louis. Hij ligt met gebalde vuisten tegen zijn mond, wat ziet hij er idioot jong uit, wat is hij helemaal, tweeëntwintig. [1] 
    3. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • Het juiste antwoord op opgave tweeëntwintig is "42". 

zelfstandig naamwoord samengesteld met "tweeëntwintig" ht

bijvoeglijk naamwoord samengesteld met "tweeëntwintig" ht

bijwoord

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweeëntwintig" ht als linkerdeel

hooftelwoorden samengesteld met "tweeëntwintig" ht als rechterdeel

detweeëntwintigv/m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 22 is aangeduid
    • Het is weer de tweeëntwintig die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
    • Haar drieëntwintigste verjaardag was een belangrijk moment, want haar leven werd heel anders toen ze de tweeëntwintig eenmaal voorbij was. 

detweeëntwintigmv

  1. groep van 22 eenheden
    • De tweeëntwintig zijn natuurlijk blij, maar laten we ook denken aan het verdriet van de vier die zijn afgewezen. 
  1. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 19