Nederlands

       
0 0 8 5
vijfentachtig,
op een abacus


Telwoord (nl)
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46 47 48 49
50 51 52 53 54 55 56 57 58 59
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69
70 71 72 73 74 75 76 77 78 79
80 81 82 83 84 85 86 87 88 89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99
100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000
106 109 1012 1015 1018 1021 1024 1027 1030 1033
1036 1039 1042 1045 1048 1051 1054 1057 1060 1063
1066 1069 1072 1075 1099 10100 10120 10303 103003
Uitspraak
Woordafbreking
  • vijf·en·tach·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

vijfentachtig

  1. "85", het getal tussen vierentachtig en zesentachtig, tachtig plus vijf
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen vijfentachtig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • Het juiste antwoord op opgave vijfentachtig is "42". 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

zelfstandig naamwoord samengesteld met "vijfentachtig" ht

bijvoeglijk naamwoord samengesteld met "vijfentachtig" ht

bijwoord

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "vijfentachtig" ht als linkerdeel

hooftelwoorden samengesteld met "vijfentachtig" ht als rechterdeel
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord vijfentachtig vijfentachtigs
verkleinwoord vijfentachtigje vijfentachtigjes

Zelfstandig naamwoord

vijfentachtig v / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 85 is aangeduid
    • Het is weer de vijfentachtig die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
    • Haar zesentachtigste verjaardag was een belangrijk moment, want haar leven werd heel anders toen ze de vijfentachtig eenmaal voorbij was. 

vijfentachtig mv

  1. groep van 85 eenheden
    • De vijfentachtig zijn natuurlijk blij, maar laten we ook denken aan het verdriet van de vier die zijn afgewezen. 

Gangbaarheid

Meer informatie