0012
twaalf,
op een abacus


Telwoord (nl)
0123456789
10111213141516171819
20212223242526272829
30313233343536373839
40414243444546474849
50515253545556575859
60616263646566676869
70717273747576777879
80818283848586878889
90919293949596979899
1002003004005006007008009001000
10610910121015101810211024102710301033
1036103910421045104810511054105710601063
10661069107210751099101001012010303103003
  • twaalf

twaalf

  1. "12", het getal tussen elf en dertien, tweemaal zes of driemaal vier
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen twaalf euro en zevenendertig cent. 
       Precies twaalf maanden na mijn terugkeer begon ik aan de Te Araroa Trail door Nieuw Zeeland.[4]
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • Het juiste antwoord op opgave twaalf is "42". 

zelfstandig naamwoord samengesteld met "twaalf" ht

bijvoeglijk naamwoord samengesteld met "twaalf" ht

bijwoord

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "twaalf" ht als linkerdeel

hooftelwoorden samengesteld met "twaalf" ht als rechterdeel
  • [1.1] twaalf ambachten en dertien ongelukken.
    herhaaldelijk zonder succes van werk veranderen
enkelvoud meervoud
naamwoord twaalf twaalven
verkleinwoord twaalfje twaalfjes

detwaalfv/m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 12 is aangeduid
    • Het is weer de twaalf die het niet doet, kunnen we die niet simpel vervangen? 
    • Haar dertiende verjaardag was een belangrijk moment, want haar leven werd heel anders toen ze de twaalf eenmaal voorbij was. 

detwaalfmv

  1. groep van 12 eenheden
    • De twaalf zijn natuurlijk blij, maar laten we ook denken aan het verdriet van de vier die zijn afgewezen. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

twaalf

  1. twaalf; 2x6 of 3x4, in Arabische cijfers 12, in Romeinse cijfers XII.

twaalf

  1. twaalf; 2x6 of 3x4, in Arabische cijfers 12, in Romeinse cijfers XII.