twaalftal bij korfballen
  • twaalf·tal
enkelvoud meervoud
naamwoord twaalftal twaalftallen
verkleinwoord

het twaalftalo

  1. een groep van twaalf stuks
    • Een grote topfavoriet is er niet, ik zie een twaalftal kanshebbers. Waaronder Tiesj.[2] 
    • De bedoeling was om een gerenommeerd internationaal studiebureau aan te stellen. Een eerste poging mislukte. Er meldde zich maar één bureau aan, maar dat bleek eerder gewerkt te hebben voor het Brussels Gewest en Brussels Airport, en werd dus afgewezen. De minister trok er daarop zelf op uit en polste bij een twaalftal studiebureaus in binnen- en buitenland. Drie daarvan reageerden positief, antwoordde de minister eind februari op vragen in de Kamercommissie Infrastructuur. Er werd een officiële procedure opgestart, waarna het studiebureau eind maart, begin april gekozen zou worden.[3] 
95 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]