Een dozijn vliegtuigen vliegt in formatie.
  • do·zijn
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘telwoord: twaalftal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1286 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dozijn dozijnen
verkleinwoord dozijntje dozijntjes

het dozijno

  1. (eenheid) een set van twaalf
    • Hij heeft een dozijn fietsen thuis. 
  • gros (een dozijn dozijnen)
  • Daarvan gaan er dertien in een dozijn
Dat is iets heel gewoons (en daardoor niet interessant)
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]