geëlven
- geël·ven, ge·el·ven
geëlven
- met het aantal van elf, elf samen
- Arbiter J. de Poorter (…) meende, dat een strafschop toch wel op zijn plaats was. De Sassenaren protesteerden en om dit protest kracht bij te zetten namen ze geëlven de doelverdediging op zich. [1]
- Het woord 'geëlven' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ "Zaamslag-Corn Boys: alles of niets in het Sasse doel" in: Provinciale Zeeuwse Courant jrg. 208 nr. 66 (22 maart 1965); p. 4 kol. 7; geraadpleegd 2018-11-06