elftal
- elf·tal
- samenstelling van elf ht en tal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elftal | elftallen |
verkleinwoord | elftalletje | elftalletjes |
het elftal o
- sportploeg die uit elf spelers bestaat, in het bijzonder een voetbalploeg
- Het Nederlands elftal speelt erg goed op het WK.
- groep van elf
- ▸ March kende zijn type zonder zelfs maar om te kijken: drie aanvragen om overplaatsing naar de Kripo, alle drie afgewezen; een vrouw met plichtsbesef die een elftal kinderen voor de Führer had voortgebracht; een inkomen van tweehonderd rijksmark per maand.[1]
- Het woord elftal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elftal" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Vaderland” (2012), Cargo, ISBN 9789023472483
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be