• elf·uur·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord elfuurtje elfuurtjes
verkleinwoord

het elfuurtjeo

  1. maaltijd waarbij men koffie met wat lekkers gebruikt om een uur of elf 's-morgens
    • Uitslapen kreeg de bijbetekenis van verslapen en van het Nederlandse elfuurtje bleef al helemaal weinig over. Een gespecialiseerd woordenboekenbureau polijstte alles glad waarna het Nederland-Japan Instituut de eindredactie deed. Voor sommige woorden moest met Nederland worden overlegd. Remmelink: “Ik ben al twintig jaar weg en dacht dat rekeningrijden iets als autorijden op kosten van de baas moest zijn.” [2] 
    • Dan toonde ik je snapsters en snoepsters gewis bij de vleet;
      Die 't elfuurtje bij buurvrouw gaan pakken, zoo 't heet; [3]
       
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]


  1. elfuurtje op website: Etymologiebank.nl
  2. NRC Dirk van Delft 12 november 1994 Voer voor Rangakusha
  3. De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen Sermoen van Pater Brom.
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be