elfuurtje
- elf·uur·tje
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elfuurtje | elfuurtjes |
verkleinwoord |
het elfuurtje o
- maaltijd waarbij men koffie met wat lekkers gebruikt om een uur of elf 's-morgens
- Uitslapen kreeg de bijbetekenis van verslapen en van het Nederlandse elfuurtje bleef al helemaal weinig over. Een gespecialiseerd woordenboekenbureau polijstte alles glad waarna het Nederland-Japan Instituut de eindredactie deed. Voor sommige woorden moest met Nederland worden overlegd. Remmelink: “Ik ben al twintig jaar weg en dacht dat rekeningrijden iets als autorijden op kosten van de baas moest zijn.” [2]
- Dan toonde ik je snapsters en snoepsters gewis bij de vleet;
Die 't elfuurtje bij buurvrouw gaan pakken, zoo 't heet; [3]
1. maaltijd waarbij men koffie met wat lekkers gebruikt om een uur of elf 's-morgens
- Het woord 'elfuurtje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elfuurtje" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ elfuurtje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Dirk van Delft 12 november 1994 Voer voor Rangakusha
- ↑ De dichtwerken(1886)–W.J. van Zeggelen Sermoen van Pater Brom.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be