niks
- niks
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onbepaald voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1784 [1]
niks
- geen enkel ding
- Hij begreep er niks van.
- ▸ Er zat niks anders op dan in mijn drinkfles te plassen.[2]
- Het woord niks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "niks" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "niks" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- niks
- Afkomstig van het Duitse woord nichts.
niks
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | niks | ||
o enkelvoud | niks | |||
meervoud | niks | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
niks |
- niks
- Afkomstig van het Duitse woord nichts.
niks
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | niks | ||
o enkelvoud | niks | |||
meervoud | niks | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
niks |