dek
- dek
het dek o
- laag die of vlak dat iets van boven afsluit:
- Op de huizen lag een dek van sneeuw wat er heel romantisch uitzag.
- (scheepvaart) een verdieping op een schip, scheepsdek
- De derde klas passagiers waren verzameld op het laagste dek van het schip.
- ▸ Als ik dik in de poen zat, lag ik wel met mijn kont op het dek van een superjacht in Marbella, waar?[3]
- deken (voor mens of dier)
- Ik legde een dek op het bibberende paard.
- laag van haren of veren op de rug van een dier (-> verendek
|
|
- Alle hens aan dek
- Het woord dek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive”
(2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht
, ISBN 90-229-9182-2
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be