Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dek·laag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord deklaag deklagen
verkleinwoord deklaagje deklaagjes

Zelfstandig naamwoord

de deklaagv / m

  1. (bouwkunde) bedekkende verflaag
     Tien donkere deuren, om de zes meter aan elke kant één. Op de bruine deklaag stond in het wit in twee talen een aanduiding.[1]
  2. (bouwkunde) bedekkende gesteentelaag
  3. bovenste laag van enige beschutting o.a. (plantkunde)
  4. (bouwkunde) bovenste rij stenen van een muur

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen