• tus·sen·dek
enkelvoud meervoud
naamwoord tussendek tussendekken
verkleinwoord

het tussendeko

  1. (scheepvaart) verdieping van een schip gelegen tussen het ruim van een schip en de andere dekken
     Op de terugtocht met de veerboot luister ik enkele koppelbazen af, die op het tussendek aan het onderhandelen zijn.[3]
     "Jij ziet er uit als een echte landrot. Ik schrijf je in voor de reis van je leven." Wie de tentoonstelling De wereld van de VOC binnengaat, waant zich op een tussendek van een VOC-schip met zeegeruis en zicht op woeste golven rondom.[4]
  1. tussendek op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  4.   Weblink bron
    Maino Remmers
    “'Je waant je op het tussendek van een VOC-schip'” (23-02-2017), NOS