Wit dekbed
  • dek·bed
enkelvoud meervoud
naamwoord dekbed dekbedden
verkleinwoord dekbedje dekbedjes

het dekbedo

  1. dikke deken, meestal bestaande uit een grote hoes met daarin isolerend materiaal, met de functie om iemand te bedekken en warm te houden tijdens de slaap
     De vederen van zyn borst, die men Eiderdons noemt, geven de inwoonders groote voordeelen. Dit dons is zoo ligt, zoo warm, zoo zagt, en zoo veerkragtig, dat men niet meer als drie of vier groote handvollen noodig heeft, om een dekbed op te vullen.[2]
     Ze kneep met de vingers van haar rechterhand in het dekbed.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    De La Porte
    “De nieuwe reisiger; of Beschryving van de oude en nieuwe waerelt.” (1766), Blussé, Abraham Dordrecht, 1748-1806, p. 112
  3. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be