dekbed
- dek·bed
- samenstelling van dek ww "helemaal over iets heen liggen" en bed zn "met zacht materiaal gevuld overtrek" [1]
- Sinds 1766.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dekbed | dekbedden |
verkleinwoord | dekbedje | dekbedjes |
het dekbed o
- dikke deken, meestal bestaande uit een grote hoes met daarin isolerend materiaal, met de functie om iemand te bedekken en warm te houden tijdens de slaap
- ▸ De vederen van zyn borst, die men Eiderdons noemt, geven de inwoonders groote voordeelen. Dit dons is zoo ligt, zoo warm, zoo zagt, en zoo veerkragtig, dat men niet meer als drie of vier groote handvollen noodig heeft, om een dekbed op te vullen.[2]
- ▸ Ze kneep met de vingers van haar rechterhand in het dekbed.[3]
1. dikke deken gevuld met isolerend materiaal
- Het woord dekbed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dekbed" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron De La Porte“De nieuwe reisiger; of Beschryving van de oude en nieuwe waerelt.” (1766), Blussé, Abraham Dordrecht, 1748-1806, p. 112
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be