Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dek·zand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dekzand dekzanden (1.)
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het dekzando

  1. (geologie) kleine korreltjes van gesteente die de wind in ijzige perioden over grote oppervlakten heeft afgezet
    • Hun sporen zijn daarna bedekt geraakt onder een laag dekzand. [1]
  2. (wegenbouw) zand dat bij de aanleg over een nieuw wegdek wordt gestrooid
    • Het dekzand moet van twee tot drie weken op den weg blijven liggen en het verdient aanbeveling, dat nog van tijd tot tijd getracht wordt door vegen het dekzand de voegen te doen vullen. [2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen