brugdek
  • brug·dek
enkelvoud meervoud
naamwoord brugdek brugdekken
verkleinwoord

het brugdeko

  1. het wegdek van een brug
    • Het in drieën verdeelde brugdek zullen ze echter nooit omhoog tillen. Wat ingenieursbureau Royal Haskoning ontworpen heeft, is slechts illusie: de brug waarvan alle gelovigen van Waterstad Almelo hopen dat hij ooit in Almelo zal komen. [2] 
    • Het brugdek en de constructie onder de oude brug waren in slechte staat en daarom aan vervanging toe. [3] 
    • De werkzaamheden aan het brugdek zijn onderdeel van een grootscheepse renovatie van de Mans Kapbaargtunnel, die de Wierdensestraat onder de spoorlijn en de Burgemeester Raveslootsingel doorvoert. In het beton zitten scheurtjes, waar water doorsijpelt. Dat is funest voor de constructie. Door het vocht kan de wapening gaan roesten. [4] 
  2. dek van een schip waarop de stuurhut te vinden is
87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]