Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·dek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkdek werkdekken
verkleinwoord werkdekje werkdekjes

Zelfstandig naamwoord

het werkdeko

  1. (scheepvaart) vrij stuk dek op een schip waar men werkzaamheden kan verrichten
     Op het schip, dat voor onderhoud in Velsen lag, werkte tachtig man servicepersoneel, onder wie lassers en zes brandwachten. Toen op het derde werkdek de eerste brand begon, moesten zij, vertelt één van hen, direct van boord.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kritiek blussen brand in Velsen” (2 februari 2007), Het Parool
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be