zadeldek
- za·del·dek
- samenstelling van zadel en dek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zadeldek | zadeldekken |
verkleinwoord | zadeldekje | zadeldekjes |
het zadeldek o
- een meest katoenen dek dat op de rug van een paard gelegd wordt om er een zadel overheen te leggen
- Zij legde het zadeldek op haar paard.
- een hoes die over het zadel van een rijwiel gedaan wordt
- Met dat zadeldek zit het toch wat comfortabeler.
- Het woord zadeldek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.