• sja·brak
  • uit het Turks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sjabrak sjabrakken
verkleinwoord sjabrakje sjabrakjes

de sjabrakv / m, het sjabrako

  1. (paardrijden) rijk versierd zadelkleed; rijk versierd dekkleed
23 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[2]