• Afkomstig van het Oudnoordse woord  dúfa zn 
Naar frequentie 8854
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   due     duen     duer     duerne  
genitief   dues     duens     duers     duernes  

due

  1. (duifachtigen) duif (een vogel uit de taxonomische famlie van de duiven Columbidae op Wikispecies)
  2. (sport) als dier in het centrum van de duivensport
  3. (transport) een transportmiddel voor informatie in bijzondere gevallen
  4. (voeding) een wezenlijk bestanddeel van duivensoep of als gebraden duif
  5. (figuurlijk) als vredessymbool
  • vente på at stegte duer skal flyve ind i munden på én
daarop wachten dat je gebraden duiven in de mond vliegen (op gemakkelijke wijze alles willen krijgen)