overzomeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overzomeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overzomeren | te overzomeren | ||||||
toekomend | zullen overzomeren | te zullen overzomeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overzomerd | te hebben overzomerd | ||||||
toekomend | overzomerd zullen hebben | overzomerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
overzomerend | overzomerd | ev. overzomer |
mv. verouderd overzomert |
overzomere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | overzomer | overzomert | overzomert | overzomert | overzomert | overzomeren | overzomeren | overzomeren | |
verleden (o.v.t.) | overzomerde | overzomerde | overzomerde | overzomerde | overzomerde | overzomerden | overzomerden | overzomerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overzomeren | zult/zal overzomeren | zult/zal overzomeren | zult overzomeren | zal overzomeren | zullen overzomeren | zullen overzomeren | zullen overzomeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overzomeren | zou overzomeren | zou(dt) overzomeren | zoudt overzomeren | zou overzomeren | zouden overzomeren | zouden overzomeren | zouden overzomeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overzomerd | hebt overzomerd | hebt/heeft overzomerd | hebt overzomerd | heeft overzomerd | hebben overzomerd | hebben overzomerd | hebben overzomerd | |
verleden (v.v.t.) | had overzomerd | had overzomerd | had overzomerd | hadt overzomerd | had overzomerd | hadden overzomerd | hadden overzomerd | hadden overzomerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal overzomerd hebben | zal/zult overzomerd hebben | zult/zal overzomerd hebben | zult overzomerd hebben | zal overzomerd hebben | zullen overzomerd hebben | zullen overzomerd hebben | zullen overzomerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overzomerd hebben | zou overzomerd hebben | zou/zoudt overzomerd hebben | zoudt overzomerd hebben | zou overzomerd hebben | zouden overzomerd hebben | zouden overzomerd hebben | zouden overzomerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm overzomerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt overzomerd | er is overzomerd | |||||||
verleden | er werd overzomerd | er was overzomerd | |||||||
toekomend | er zal overzomerd worden | er zal overzomerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou overzomerd worden | er zou overzomerd zijn |