• over·zo·mer
vervoeging van
overzomeren

overzomer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzomeren
    • Ik overzomer. 
  2. gebiedende wijs van overzomeren
    • Overzomer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzomeren
    • Overzomer je?