Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·zo·mer
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
overzomeren

overzomer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzomeren
    • Ik overzomer. 
  2. gebiedende wijs van overzomeren
    • Overzomer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzomeren
    • Overzomer je? 

Gangbaarheid