Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·zo·mert

Werkwoord

vervoeging van
overzomeren

overzomert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzomeren
    • Jij overzomert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overzomeren
    • Hij overzomert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van overzomeren
    • Overzomert! 

Gangbaarheid