• neo·lo·gis·me
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nieuw gevormd woord’ voor het eerst aangetroffen in 1813 [1]
  • afgeleid van het Grieks logia uit 'logos' (woord) met het voorvoegsel neo- met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord neologisme neologismen
verkleinwoord - -

het neologismeo

  1. een woord dat nieuw is of nieuw gevormd is
  2. (taalkunde) een taalelement dat nieuw is of nieuw gevormd is
    • En het woord 'stationcar' is zelfs uit uitsluitend vreemdtalige elementen opgebouwd; niettemin moet het als een zuiver Nederlands neologisme worden beschouwd. 
85 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]