klokhen
- klok·hen
- samenstelling van klok ww en hen zn , in de betekenis van ‘kloek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klokhen | klokhennen |
verkleinwoord | - | - |
de klokhen v
- (landbouw) vrouwtje van een hoenderachtige (en dan vooral kip) die kuikens heeft, broedende hen
- Het woord klokhen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klokhen" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ klokhen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "klokhen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be