dit
- dit
- In de betekenis van ‘aanwijzend voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
- afkomstig van:
- Middelnederlands: dit, det
- Oudnederlands: thit
- Germaans: *þat
- Indo-Europees: *tód
- Verwant in Germaans:
- Engels: this (Angelsaksisch: þis)
- zelfstandig gebruikt
- Dit is een boek.
- ▸ De universiteit legt de bezuiniging, ingegeven door structurele tekorten bij aardwetenschappen, uit als een "strategische keuze" waarbij onderzoek en onderwijs zich nu gaan richten op de hedendaagse klimaatverandering en urgente vraagstukken als natuurrampen en klimaatsystemen. "We begrijpen dat dit een ingrijpend plan is voor studenten en medewerkers. We doen onze uiterste best om in deze onzekere tijd betrokken medewerkers en studenten zo goed mogelijk te informeren."[2]
- ▸ `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[3]
- met een onzijdig woord in het enkelvoud
- Ik houd van dit boek.
- als je iets met nadruk wilt aanwijzen
- Nee! dit is niet goed.
1.
- Het woord dit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron
Sven Schaap“Werkveld luidt noodklok op actiedag tegen verdwijnen aardwetenschappen VU” (6 mei 2025), NOS - ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers
, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- dit