Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: , 
  • ta
nominatief genitief datief accusatief benadrukt
tu ton / ta / tes te te toi
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans
bezitter: wat bezeten wordt:
enk mv
m v
enk 1e pers. monmames
2e pers. tontates
3e pers. sonsases
mv1e pers. notrenos
2e pers. votre*vos*
3e pers. leurleurs
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud

ta v enk

  1. jouw, je (bij vrouwelijke woorden in het enkelvoud, die in de uitspraak niet met een klinker beginnen)
    «Ta femme te trompe.»
    Jouw vrouw bedriegt je.
  • Bij vrouwelijke woorden die in de uitspraak wel met een klinker beginnen, wordt ton gebruikt.


ta

  1. de, het (bepaald lidwoord, wordt gebruikt voor onzijdige zelfstandige naamwoorden en voor alle verkleinwoorden in het enkelvoud.)
  2. een (onbepaald lidwoord)
  • ta

ta

  1. overgankelijk nemen, halen
    «Ta panna av plata og tilset sukkeret.»
    Haal de pan van de plaat en voeg de suiker toe.
  2. vangen
  3. arresteren, betrappen, pakken
  • [1]: ta beina på nakken / ta bena på nakken
de benen nemen
  • [1]: ta bladet fra munnen
de mond opendoen en spreken
«Han tok for første gang bladet fra munnen etter beskyldningene den siste tiden.»
Hij heeft het eerst de mond naar de aantijgingen de laatste tijd opengedaan en sprak.
  • [1]: ta kaka
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben
  • [2]: ta laksen i garn
zalm in een net vangen
  • [3]: ta noen på fersk gjerning
iemand op heterdaad betrappen
  • [3]: ta noen for
iemand arresteren

ta

  1. gebiedende wijs van ta
  • ta
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ta

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
  • ta
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ta

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van tón
  • ta
  • [A] Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
  • [B] Verkorte vorm van tak

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
  2. die; vocatief vrouwelijk enkelvoud van ten

ta

  1. (spreektaal) ja
  • ta
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *ta

ta

  1. die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
    «Kdo je ta holka?»
    Wie is dat meisje?
  2. die; nominatief onzijdig meervoud van ten
  3. die; accusatief onzijdig meervoud van ten

ta

  1. ik (formeel persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud, gebruikt als meerdere tegen ondergeschikte(n))
  2. wij